- doorlopen
- doorlopen1{{/term}}〈overgankelijk werkwoord〉1 [doorkruisen; vluchtig lezen] parcourir2 [volgen] suivre♦voorbeelden:2 een cursus doorlopen • suivre un cours avec succès————————doorlopen2{{/term}}〈onovergankelijk werkwoord〉1 [lopen door iets] passer (à travers qc.)2 [verder lopen; niet onderbroken worden] continuer3 [m.b.t. kleuren] couler ⇒ 〈in elkaar〉se mêler♦voorbeelden:1 de stad doorlopen • traverser la ville2 loop nog een stukje door • avance encore un peudoorlopen met een ziekte • traîner une maladiede eetkamer loopt door naar de keuken • la salle à manger communique avec la cuisinedoorlopen a.u.b. • circulez s.v.p.
Deens-Russisch woordenboek. 2015.